Search
Close this search box.

Kennispublicatie: onderzoek rookverspreiding in woongebouwen

Afgelopen jaar is door de Brandweeracademie, de Veiligheidsregio Utrecht en Brandweer Nederland praktijkonderzoek gedaan naar rookverspreiding. Dit onderzoek vond plaats in een leegstaand woon-zorgcentrum in Oudewater. Hieromtrent is onlangs een onderzoeksrapport verschenen, waarin de resultaten van dit onderzoek zijn gepubliceerd. In deze kennispublicatie wordt u bijgepraat over dit onderzoek, de conclusies die het onderzoek heeft opgeleverd en onze zienswijze hierop.

Dodelijke slachtoffers bij brand

Jaarlijks overlijden gemiddeld 43 personen in Nederland als gevolg van een woningbrand. Volgens de verwachting van de Brandweeracademie en de Nederlandse Brandwonden Stichting zal het aantal slachtoffers de komende jaren stijgen (o.a. als gevolg van de vergrijzing en het toenemend aantal zelfstandig wonende kwetsbare personen).

Als belangrijkste oorzaak voor het aantal slachtoffers wordt vanuit het onderzoek een snelle ontwikkeling en verspreiding van (toxische) rook benoemd. Vooral woongebouwen met inpandige gangen (besloten galerijen) kennen specifieke risico’s met betrekking tot vluchtveiligheid. Hier gaan wij onderstaand dieper op in.

Het Bouwbesluit 2012 bestaat uit regelgeving waar bouwwerken aan moeten voldoen. De, vanuit het Bouwbesluit 2012 geldende, brandveiligheidsvoorschriften voor dit type woongebouwen zijn hieronder beknopt samengevat:

  • Elke woning/elk appartement moet zijn uitgevoerd als afzonderlijk brandcompartiment. Dit impliceert dat elke woning/elk appartement rondom brandwerend is gescheiden t.o.v. een andere woning en een besloten gang (bv. galerij of corridor);
  • Toegangsdeuren van woningen/appartementen die grenzen aan de besloten gang behoeven in een bestaand woongebouw niet zelfsluitend te zijn (vanuit de nieuwbouweisen is dit sinds 1 juli 2020 wel vereist);
  • Woningen/appartementen in een nieuw te bouwen woongebouw (of bij functiewijziging naar een woongebouw) moeten voorzien zijn van rookmelders. Deze eis geldt vooralsnog niet voor een bestaande woonfunctie, echter is de overheid voornemens om dit ook voor bestaande woningen/appartementen verplicht te stellen (vanaf juli 2022);
  • Vanuit de huidige bouwregelgeving wordt geen rekening gehouden met (koude) rookverspreiding. Rookwerendheid wordt tot op heden gerelateerd aan de mate van brandwerendheid (gebaseerd op vlamdichtheid). Na ingang van de Omgevingswet en het onderliggende Besluit Bouwwerken Leefomgeving zullen aanvullende eisen worden gesteld om ook verspreiding van koude rook (rook van 20°C en rook van 200°C) te voorkomen. 

Vanuit het onderzoek wordt geconcludeerd dat men name voor bestaande woongebouwen extra risico’s aanwezig zijn, gezien de minder strenge brandveiligheidsvoorschriften. Brafon stelt dan ook dat het voldoen aan de ‘bestaande bouwregelgeving’ kan resulteren in een onvoldoende niveau van (brand)veiligheid.  

Om de risico’s en gevolgen van rookverspreiding in een woongebouw met inpandige (besloten) gangen vast te stellen/te bepalen is een praktijkonderzoek uitgevoerd. De hoofdvraag welke tijdens het onderzoek centraal stond luidde: 
“Wat is het effect van rookverspreiding op de vlucht- en overlevingsmogelijkheden bij een brand in een woongebouw met inpandige gangen en hoe kan rookverspreiding beperkt worden?”

Deze opgestelde kennispublicatie gaat dieper in op de onderzoeksresultaten en tevens wordt de visie van Brafon uitgelegd. Het volledige onderzoeksrapport van het IFV is  via deze link te vinden.

Het onderzoek

Vanuit het onderzoek zijn in totaal 19 praktijkexperimenten aan de hand van 8 testvariaties in een woongebouw met inpandige gangen uitgevoerd. Hierbij is in verschillende testopstellingen een deel van een bank in een besloten ruimte aangestoken en is de rookverspreiding (horizontaal en verticaal) gemonitord. De verschillende testvariaties zijn hieronder opgenomen. 

1

Deur open

5

Rookwerende scheiding en deur dicht

2

Deur dicht

6

Organische vuurlast en deur open

3

Mobiele watermist en deur open

7

Organische vuurlast en deur dicht

4

Mobiele watermist en deur dicht

8

Balkondeur open deur en deur open
(maximale ventilatie)

Tijdens het experiment is voor een drietal groepen onderzocht welke (combinatie van) maatregelen een positieve bijdrage leveren aan de vlucht- en overlevingsmogelijkheden van slachtoffers bij brand.

De doelgroepen vanuit het praktijkonderzoek zijn als volgt gedefinieerd: 

  • Algemene groep           – Gemiddelde populatie
  • Kwetsbare groep          – Ouderen
  • Zeer kwetsbare groep   – Bedgebonden cliënten, mensen met een fysieke/mentale beperking 

De condities die de vlucht- en overlevingsmogelijkheden van personen in geval van brand beïnvloeden zijn irriterende en verstikkende gassen, warmte en zicht. De brandcondities kunnen leiden tot belemmerende vluchtmogelijkheden, een levensbedreigende situatie of zelfs een fatale situatie (zie onderstaande figuur).

Onderzoeksresultaten

Hieronder zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten van het uitgevoerde onderzoek beknopt weergegeven. 

1) Rookverspreiding gaat snel en is een onvoorspelbaar fenomeen. Rookverspreiding buiten de brandruimte is een standaard gegeven en zeker niet de uitzondering. Tijdens het onderzoek was er al na 2 minuten na het ontstaan van de brand sprake van rookverspreiding door kieren, naden en doorvoeren naar andere besloten ruimten in het gebouw.

2) Voor aanvang van de brandweerinzet heeft er tijdens alle testen rookverspreiding plaatsgevonden buiten de brandruimte. Geconcludeerd is dat dit als uitgangspositie voor de brandweerinzet dient te worden meegenomen.  

3) Voor de besloten gang (corridor) grenzend aan de woning waar de brand heerst is geconcludeerd dat de vluchtmogelijkheden voor de appartementen grenzend aan de gang direct na het openen van de deur van de brandruimte ernstig belemmerd worden doordat de gang zich binnen enkele seconden met rook vult.

4) Bewoners in de woningen die op dezelfde corridor uitkomen zitten vast in hun woning wanneer of nadat de deur van de brandruimte is geopend (geweest). Ook in deze overige woningen (waar geen brand is, kan een fatale situatie ontstaan door rook die de woningen binnenkomt. 

5) Voor de rest van het gebouw blijkt het effect op de vlucht- en overlevingsmogelijkheden naar andere bouwdelen en verdiepingen in het uitgevoerde onderzoek beperkt te zijn. Dit betekent echter niet dat er geen sprake is van verspreiding van rook en koolstofmonoxide (CO) naar andere bouwdelen en verdiepingen. Er zijn CO-concentraties in deze bouwdelen vastgesteld welke bij langdurige blootstelling tot gezondheidsschade kunnen leiden. 

6) Een inventaris van organisch materiaal in plaats van synthetisch materiaal (een bank met schuimvulling) blijkt de grootste beperking van de rookproductie en -verspreiding op te leveren. Belangrijk om op te merken is dat in Nederland geen en/of nauwwelijks regelgeving op gebied van brandveiligheid is omtrent inventaris.

Vijf conclusies

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn vanuit het onderzoek de onderstaande conclusies aangaande beheers- en effectmaatregelen getrokken.

  1. Het sluiten van de deur van de brandruimte na het vluchten levert geen of nauwelijks verbetering op van de vluchtmogelijkheden. In de gang (corridor) is na het openen van de deur sprake van een belemmerde ontvluchting voor alle groepen.
  2. Het toepassen van een rookwerende scheiding (die zowel ‘warme rook’ als ‘koude rook’ zal weren) levert in vergelijking met het gesloten houden van de deur van de brandruimte niet of nauwelijks een verbetering van de vlucht- en overlevingsmogelijkheden op (gebaseerd op de testnorm)
  3. Een mobiele watermistinstallatie is een effectieve maatregel voor het verbeteren van de vlucht- en overlevingsmogelijkheden.
  4. Een effectmaatregel op zichzelf (zoals het sluiten van de deur van de brandruimte of een rookwerende scheiding) is niet voldoende om de vlucht- en overlevingsmogelijkheden van (zeer) kwetsbare groepen te verbeteren;
  5. De combinatie van het beperken van synthetisch materiaal in de inventaris en het sluiten van de deuren blijkt uit het onderzoek het meest effectief te zijn.

Op basis van de bovenstaande conclusies van het uitgevoerde praktijkonderzoek blijkt dat alleen een combinatie van bron- en effectmaatregelen effectief is in het verbeteren van de vlucht- en overlevingsmogelijkheden voor alle groepen.

Veelal wordt met het doorvoeren van een individuele maatregel vooral een verbetering voor de algemene groep bereikt, terwijl voor de (zeer) kwetsbare doelgroep de veiligheid maar weinig of niets verbeterd. Ook het doorvoeren van een combinatie van effectmaatregelen levert onvoldoende verbetering aangaande de vlucht- en overlevingsmogelijkheden.

In aanvulling op de individuele maatregelen is beoordeeld welke combinatie(s) van maatregelen de vlucht- en overlevingsmogelijkheden significant kunnen beïnvloeden. Op basis hiervan is een tweetal combinaties van bron- en effectmaatregelen naar voren gekomen welke voor alle groepen effectief blijken te zijn: 

  1. Een inventaris van organisch materiaal i.c.m. een gesloten deur;
  2. Een mobiele watermistinstallatie i.c.m. een gesloten deur of een mobiele watermistinstallatie i.c.m. een rookwerende scheiding en een gesloten deur

Visie Brafon

Vanuit het publiekrecht worden voornamelijk effectreducerende brandveiligheidsvoorschriften voorschreven. Directe regelgeving omtrent het voorkomen van brand is nauwelijks opgenomen in de huidige bouwregelgeving. Uitgangspunt vanuit het Bouwbesluit is dat een brand kan ontstaan, echter de gevolgen (effecten) hiervan moeten beperkt worden.

Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt dat de toepassing van enkel effectreducerende maatregelen in beginsel niet leidt tot een acceptabel (rest-)risico (gebaseerd op een woongebouw met een besloten, gemeenschappelijke vluchtroute). Geconcludeerd kan worden dat het enkel voldoen aan wet- en regelgeving niet (altijd) resulteert in een brandveilig gebouw. Met name op het gebied van rookverspreiding in relatie tot vluchtveiligheid is er sprake van een discrepantie tussen het vanuit de bouwregelgeving resulterende niveau van brandveiligheid en het gewenste/benodigde niveau van brandveiligheid, afgestemd op de aanwezige risico’s. Er dient afhankelijk van het gebouw en de aanwezige doelgroep een risicogerichte brandveiligheidsbenadering te worden toegepast. Hierbij kunnen publicaties, handreiking en rapporten (zoals het beschreven onderzoeksrapport) gebruikt worden om te bepalen wanneer er sprake is van een acceptabel (rest)risico, afgestemd op de brand-, gebouw- en menskenmerken.

Deze integrale risicogerichte brandveiligheidsbenadering maakt onderdeel uit van Fire Safety Engineering en is verankerd in de visie van Brafon. Bij het opstellen van onder andere beleidsplannen en brandveiligheidsconcepten neemt Brafon altijd deze benadering tot zich en stemt het de te nemen voorzieningen af op de risico’s, zoals aanwezig in het betrokken vastgoed.

Disclaimer:
Dit artikel is geschreven ten tijden van het Bouwbesluit 2012. Dit artikel moet nog aangepast worden aan het nieuwe Besluit Bouwwerken Leefomgeving 

Deel deze post op:

Dit is misschien ook interessant voor je?